* Walter Benjamin, Kinderjaren in Berlijn rond 1900

 

 

 

 

 

Nijmegen (Uitgeverij Vantilt) 2015, 104 p., ISBN 9789460042119, € 17,50

 

 

 

 

 

inhoudachterflap

 

Op het graf waarin Walter Benjamin in 1940 werd begraven, staat in het Duits en Spaans de these: “Er bestaat geen cultuurdocument dat niet tegelijkertijd ook blijk geeft van barbarij.” Ze is ontleend aan Benjamins Über den Begriff der Geschichte.

In afgeleide zin lijkt deze stelling ook van toepassing op het kleine, intieme werkje Kinderjaren in Berlijn rond 1900, waaraan de Duits-joodse filosoof acht jaar voor zijn wanhoopszelfmoord was begonnen. In het woord vooraf beschreef de veertigplusser de aanleiding voor het werkje. Benjamin voorzag al in 1932 dat hij Duitsland moest verlaten en een periode van ballingsschap zich aandiende. Daartegen wilde hij zich inenten. Als entstof gebruikte hij de dierbaarste herinneringen uit de kindertijd, die, zo meende Benjamin, vaak de bron vormden voor kwellende heimwee bij bannelingen en immigranten.

De aangehaalde thesis over barbarij – hoe moet je dat woord eigenlijk begrijpen? – is misschien waar voor het geheel van deze bundel met soms zeer korte verhalen, maar geldt eigenlijk niet voor Benjamins individuele, gereconstrueerde herinneringen uit de kindertijd.

In Kinderjaren worden oorspronkelijke jeugdervaringen vermengd met commentaar vanuit wat bijna een buitenstaandersperspectief mag heten. In de meeste gevallen is de oerervaring immers meer dan dertig tot vijfendertig jaar oud. Juist die mix maakt de verhalen bijzonder en tonen niet alleen iets van de magische, metafysische diepte van kindertijdervaringen maar ook iets van haar bijna onvermijdelijke onttovering. Uit die ingrediënten ontstaat meer dan eens een unheimische, onheilspellende sfeer die voor de lezer moeilijk te vatten is. Het is de wereld van het kind maar ook weer niet.

De precieze natuur en herkomst van moeders naaikistje, de vlinderjacht, de visotter, de maan en het “bochelmannetje” – het zijn zo enkele onderwerpen die Benjamin aansnijdt. Wie tijdens het lezen maar even aan zijn eigen kindertijd terugdenkt, weet meteen waarom zulke onderwerpen een fascinerende kracht kunnen uitoefenen.

Ook Berlijn zelf komt uitgebreid aan bod, waar de kleine Walter, naar eigen zeggen, zich de kunst van het verdwalen nog niet had eigen gemaakt. De Tiergarten, de overwinningszuil, het keizerpanorama, straten en markten. Ook het moderne leven krijgt een plek en zo beschrijft de zelfbenoemde vaccinatie-arts de verstorende inbreuk (“verwoesting”) die de telefoon maakte op het leven van alle dag. In elk verhaal, kort of lang, toont Benjamin zich een voortreffelijk verteller.

De tekst van Kinderjaren, zoals die nu voorligt, beantwoordt aan het door Walter Benjamin drukklaar gemaakte typoscript. In 1981 werd deze ultieme versie van Kinderjaren door de Italiaanse filosoof Giorgio Agamben in Parijs ontdekt.

Deze uitgave van Vantilt bevat goed gekozen sfeerfoto’s uit Berlijn voor de Eerste Wereldoorlog: straatscenes, interieurs en de telefoon. Op de omslag prijkt een mooie foto van de filosoof Walter Benjamin als vijfjarig kind in misschien een ulanenuniform met tressen en verder een lans en sabel.